"Doffe ogen van kinderen boven verfbakken, vergeet ik nooit meer"

Is er zes maanden na de grote ramp van Rana Plaza iets veranderd voor de textielarbeiders in Bangladesh? VRT-journalist Tim Verheyden trok voor "Koppen" naar Bangladesh en zocht het uit.

"Zie je dit meisje?", vraagt mijn vertaler. "Ze is 13 en heeft bloedarmoede. Dat is geen uitzondering hier. De gezondheid van veel kinderen is nog erger", voegt hij eraan toe terwijl we terug naar de auto wandelen. We wandelen verder in één van de vele honderden typische steegjes in de Bengaalse hoofdstad Dhaka, onderweg naar de zoveelste kledingfabriek.

Ik kom net van een sweatshop waar kinderen van 10 tot 13 jaar oud T-shirts bedrukken. Met hun handen en voeten in de verf werken ze minstens tien uur per dag om de bestellingen op tijd klaar te krijgen. Alles gebeurt met de hand, de prints worden gedroogd met een haardroger. De geur was zo indringend dat ik er na 5 minuten al hoofdpijn kreeg.

De kinderen waren verrast door ons bezoek; "kopers uit België", hadden we tegen de baas gezegd, om er met een verborgen camera binnen te geraken. Want echt happig zijn ze hier niet op buitenlandse cameraploegen sinds de ramp op Rana Plaza waar meer dan 1.100 doden vielen.

Dure beloftes

Na het drama zijn er dure beloftes gemaakt door de kledingproducenten: charters zijn ondertekend om de werkomstandigheden van de arbeiders te verbeteren. Maar daar is niets van te merken.

Ik zie met mijn eigen ogen hoe 40 mannen, opeengepakt op een paar vierkante meters, aan de lopende band trendy wintertruien maken voor de Europese markt. Elektriciteitskabels liggen onbeschermd op de vloeren of hangen los aan de muren: "An accident waiting to happen".

Het is een sweatshop van PSPS textile, die werken voor onder meer H&M en Tommy Hilfiger. Ik zie hoe kinderen sleuren met hompen textiel in een fabriek die onder meer fleeces maakt voor Lidl.

Ik zie hoe een slachtoffer van de ramp op Rana Plaza sukkelt om te wandelen, zijn been is verbrijzeld toen het gebouw instortte. Ook de brandwonden zijn zichtbaar. Deze man zal nooit meer kunnen werken, hij is veroordeeld om te bedelen. Dan is werken voor 40 euro per maand nog zo geen slechte oplossing, bedenk ik me. Cynisme.

Of hij al een compensatie heeft gehad van de overheid of het kledingmerk waarvoor hij werkte?, vraag ik. De man schudt zijn hoofd en zucht van neen. Hij heeft voor Primark gewerkt, die een winkel hebben in Luik. Toch valt er op de website van Primark te lezen dat het bedrijf al 1,5 miljoen dollar heeft vrijgemaakt voor de slachtoffers.

Nog steeds geen controle

Sinds de ramp zes maanden geleden is er in geen enkele van de 5.000 textielfabrieken in Bangladesh een inspectie geweest, noch door de overheid, noch door de kledingproducenten.

Eén van de grote problemen is dat de merken geen zicht hebben op hoe hun onderaannemers in Bangladesh te werk gaan. Toch dragen ze net daar een verpletterende verantwoordelijkheid. En die bedrijven kunnen niet langer de andere kant opkijken.

Toch is het geen oplossing om de kledingindustrie in Bangladesh te boycotten; dat zou pas een drama zijn voor de miljoenen mensen die in de sloppenwijken wonen en in de textielindustrie werken. Het zou hen nog meer in de ellende duwen.

Maar als ik bij ons in de winkel 12 euro moet betalen voor een T-shirt in plaats van 10 euro, ben ik sinds mijn reis naar Bangladesh bereid om dat te doen. Want de doffe blik in de ogen van de kinderen die boven de verfbakken T-shirts stonden te bedrukken, vergeet ik nooit meer.

Ons reportagemagazine "Koppen" wijdt vanavond een deel van de uitzending aan de textielindustrie in Bangladesh. Het verhaal van Tim Verheyden vanavond om 20.40 uur op Eén.

Meest gelezen