“Als we in Zuid-Soedan waren gebleven, waren we nu dood”

Meer dan 1 miljoen vluchtelingen en 5 miljoen people of concern. Daarover maakt de VN zich door de crisis in Zuid-Soedan zorgen. Zowel in het land zelf als richting buurlanden zijn gigantische vluchtelingenstromen aan de gang. Freelancejournalist Marijn Sillis trok door de noordelijke regio van Oeganda, waar nu ruim 100.000 Zuid-Soedanezen een veilig onderkomen zoeken.

In het Noord-Oegandese district Adjumani, dat zich rond de gelijknamige stad concentreert, verblijven op dit moment ruim 76.000 Zuid-Soedanezen verspreid over zeven kampen. Met grote trucks worden de vluchtelingen van de grens richting transitkamp vervoerd. Toen de onrust half december uitbrak, kwamen er elke dag 3.000 mensen aan. Na het nooit nageleefde staakt-het-vuren in januari daalde dat aantal even naar 200, maar nu melden zich opnieuw zo’n 900 Zuid-Soedanezen per dag.

Tentjes en hutten zo ver het oog reikt

De lokale Rode Kruis-medewerkster Frieda toont in een loeihete tent hoe ze dat doet, nieuwkomers registreren. We zitten in het transitkamp waar elke vluchteling moet passeren. Er slenteren vooral vrouwen en kinderen. Meer dan 40.000 vluchtelingen in de regio zijn jonger dan achttien. Bij de volwassen zijn er dubbel zoveel vrouwen dan mannen. Een rijzige dame met een pasgeboren baby kijkt beteuterd toe, terwijl ze moet opsommen waar ze vandaan komt, hoeveel kinderen ze heeft. Binnen een paar weken wordt ze afhankelijk van haar etniciteit alweer doorgestuurd naar een nieuwe nederzetting. In het decor staan tientallen mensen rond felgele jerrycans te wachten op water.

Even voordien heeft een afgevaardigde van de Oegandese overheid - die het vluchtelingenissue coördineert, maar vervolgens overlaat aan partners zoals UNHCR en het Rode Kruis – verteld dat hij zich zorgen maakt over watervoorzieningen, beschikbare grond, medicatie en educatie. “Maar hét issue is natuurlijk water”, zegt Joris D’havé (27), die namens Rode Kruis Vlaanderen de kampen checkt. “Als mensen doodgaan aan diarree, komen schooltjes op de tweede plaats. Het is vooral zaak om de ziekten uit de kampen te weren. Wat die grond betreft, valt het nog mee. De overheid sluit overeenkomsten met de lokale communities, die eigenaar zijn van het land. Zij kunnen in ruil profiteren van nieuwe wegen, waterputten en eventuele scholen.”

De nieuwkomers krijgen jerrycans en dekens. Matrassen zijn te duur, slapen gebeurt op matjes. De kokende tenten meuren naar kippenhok. Onder de zeilen is het nog warmer dan in de buitenlucht, en daar is het al een graad of 35. Vanop een heuvelwand kijken we uit op het transitkamp en de ‘nederzetting’ Nyumanzi. Vorig jaar zag je hier alleen maar steppe. Nu reiken er tenten en uit zeilen opgetrokken hutjes zo ver het oog reikt. Enkele vuile kinderen spelen opgewekt in het kreupelhout, hun joie de vivre is nog niet verdampt. Swale, een lokale vrijwilliger, vertelt dat er wel eens olifanten passeren. En dat we moeten oppassen voor human left behinds. Stront, dus.

Water blijft de grootste uitdaging

D’havé is in Noord-Oeganda om samen met het lokale Rode Kruis een noodhulpplan uit te werken. Bedoeling is dat er tien waterputten aangelegd of vernieuwd zullen worden. Er zullen hygiënekits komen (vooral voor menstruerende vrouwen), tabletten om water te zuiveren, materiaal voor nieuwe latrines en een watertrucking systeem. “Het meeste water wordt uit de Nijl gepompt, gezuiverd en dan naar de kampen gebracht. Het is een weinig populaire, want niet-duurzame oplossing, maar wel de enige die er is voor afgelegen kampen.”

Vorige donderdag nog opende er een nieuw kamp, dat door het Oegandese en internationale Rode Kruis gerund zal worden. Binnen de maand zullen er alweer 14.000 nieuwe mensen hun onderkomen hebben. “Het Oegandese en Internationale Rode Kruis hebben een oproep gelanceerd om anderhalf miljoen euro in te zamelen. Wat er zal gebeuren als de crisis aanhoudt? Dan zal er een grote appeal richting internationale gemeenschap en partners moeten gebeuren. Momenteel gaat de Belgische bilaterale hulp naar Zuid-Soedan zelf, maar de druk op de buurlanden wordt steeds groter.”

Van Nyumanzi (22.000 vluchtelingen) naar Ayiola (18.000 mensen) is het een minuut of twintig rijden. Onderweg komen we amper een mens tegen. Tot er tussen de struiken plots opnieuw honderden tenten en hutjes opdoemen. Sommige wegen liggen recht op recht, recent aangelegd en platgereden. Andere hebben de vorm van droog liggende riviertjes. Kinderen lopen in de hitte af en aan met de opvallende jerrycans. Water blijft de grootste uitdaging. Zeker nu het regenseizoen stilaan op gang komt. “Zowel de nieuwe als de geïmproviseerde wegen zullen modderig en onberijdbaar worden. En dan krijgen we problemen met het vervoer van voedsel - en ironisch genoeg - water. Ook de latrines en hygiëne worden dan een grote zorg”, verklaart D’havé. Twee lokale hulpverleners bespreken het issue. Als ik de vraag opwerp wat de oplossing is voor de problemen van het nakende regenseizoen, halen ze de schouders op. Hun lichaamstaal zegt: “We kunnen ook niet toveren.”

Spanningen in de kampen zelf

In Boroli - waar het vluchtelingenkamp nog amper te onderscheiden valt van de dorpjes eromheen - informeer ik bij vluchtelingen Khalifa en Brian tactvol wat er nu aan de hand is in Zuid-Soedan. Een psychosociaal medewerker in het transitkamp heeft me een paar uur eerder verteld dat de mensen behoorlijk angstig zijn, op de rand van paranoia. En dat ze niet graag over hun recente verleden praten. Zowel Khalifa als Brian bevestigen die stelling met hun zenuwachtige lachjes en snelle antwoorden. “Het is er oorlog, hè.” En even later: “Als we gebleven waren, waren we nu dood.”

Ze zullen pas terugkeren wanneer het veilig is, zeggen ze, maar ze hebben er geen idee van wanneer dat zal zijn. Ze beweren dat er nog veilige plekken zijn in Zuid-Soedan. Waarom ze daar dan niet naartoe gaan? Opnieuw een zenuwtrekje. Omdat ze niet met de stammen daar kunnen samenleven, natuurlijk. Nu staan er plots twintig kwebbelende rouwen rondom ons die allemaal hun ei kwijt willen. Een vrouw werpt op dat anderen niet hoeven te klagen, dat zij en hun stamleden begonnen zijn met alle miserie.

William Vuzigu Mundu, die het Rode Kruis in Adjumani aanstuurt, geeft even later toe dat ze zich zorgen maken over de stijgende spanningen. Hij vertelt over twee jongens die op het nippertje door guards gered werden van een lynchpartij. Hij toont een papier waarop de vluchtelingen ingedeeld worden per stam. Ik tel er negen en dan is er nog een categorie others. “We proberen de mensen te scheiden, maar dat is niet altijd evident. We overleggen met de ouderen en de leiders. Op termijn willen we voetbalwedstrijden organiseren tussen de kampen, brugjes leggen. Maar zelfs hier hebben ze hun wapens en conflicten, ze willen echt niet samenleven. Nu focussen we op de eerste noden, op onderdak en voedsel. Vanaf het moment dat dat in orde is, zal de druk toenemen. Wanneer een groep de overhand neemt, zullen ze de anderen in het kamp marginaliseren.”

De klagende dames verstaan niks van het Engels van William. Ze stappen pas op wanneer het begint te druppelen. De loden zon is weg, de hemel oogt nu grauwgrijs. We laten de kampen achter ons, de zorgen blijven. Zeker nu het naderende regenseizoen zijn eerste treiterende prikjes uitdeelt.

(Deze productie werd mede mogelijk gemaakt door het journalistieke trainingsprogramma Beyond Your World.)

Meest gelezen