Filip Tas maakte kunst van fotografie

Drie jaar geleden kreeg het FotoMuseum in Antwerpen het fotoarchief van Filip Tas in langdurige bruikleen. Vandaag is er een chronologisch opgebouwde tentoonstelling waaruit blijkt dat Tas altijd een carrière als kunstenaar heeft nagestreefd. Zijn grote verdienste is dat hij de fotografie heeft opgetild tot kunst.

Hij mag gerekend worden tot een van de belangrijkste boegbeelden van de Belgische fotografie. Hij wist dat fotografie licht is en hoe dat licht door manipulatie onderworpen kan worden aan de artistieke wil van de fotograaf.

Eigenlijk ambieerde Filip Tas (1918-1997) het schrijverschap. Bizarre kortverhalen en romans lagen hem wel, maar zijn zinnen en verhalen bekoorden critici noch lezers. Daar viel dus geen droge korst brood mee te verdienen. En in dezelfde situatie zat vader Tas: die kon niet leven van verf en penseel en dus vestigde hij zich als kunstschilder-fotograaf-retoucheur.

Van vader kreeg Filip Tas op zijn twaalfde jaar een Estrella, een kartonnen box als fototoestelletje. Tas experimenteerde, leerde de zwart-wit filmpjes in de donker kamer te ontwikkelen en zijn vader vertrouwde hem alle knepen van het retoucheren van foto’s toe.

Vader was goed bevriend met de schilder Baron Isidore Opsomer (1878-1967) en met de geometrisch abstracte kunstenaar Jozef Peeters (1895-1960), een stroming die Filip Tas einde jaren vijftig zelf zal toepassen en waarmee hij hoge ogen zal gooien. Al snel bleek de jonge Tas aanleg te hebben voor tekenen. Daarom volgde hij les aan de academies van Mortsel en Antwerpen.

Mortsel: Gevaert Photproducten

Mortsel, dat was Lieven Gevaert, de stichter van de immens grote fabrieken waar fotopapier, filmrollen en platen voor radiografie werden gemaakt. In 1937 ging Filip Tas er werken: eerst als retoucheur – dat had hij van zijn vader geleerd – en nadien in het lab van André Rott die onderzoek deed naar de zogenaamde Polaroid of instantfotografie en de fotokopie.

Terwijl hij in loondienst was, studeerde Tas voor scheikundige aan de Hogere Nijverheidsschool in de Scheldestad. Eens zijn diploma op zak, vertrok hij bij Gevaert. De strenge werkuren lagen hem niet; hij wilde de vrijheid. En dus opende hij een kleine fotozaak in de wijk Zurenborg in Berchem.

Wie een pasfoto of een portret van boreling, plechtige communie, huwelijk of gouden bruiloft behoefde, kon bij hem terecht. Maar ook die opdrachten zinden hem steeds minder: te weinig kunstig. En dus sloeg hij aan het experimenteren met licht en met chemicaliën in de donkere kamer.

Fotografie als volwaardige kunstuiting

Op de tentoonstelling hangen de eerste foto’s van Filip Tas die hij tijdens de oorlog maakte in de Antwerpse haven en in Lier. Het zijn rustige taferelen met een strakke compositie met veel zorg voor het licht en afgedrukt op satijnpapier waardoor ze de waas van een schilderij krijgen. En heel bescheiden bracht Tas een streepje verf aan en hij signeerde zijn foto’s zoals schilders hun doeken ondertekenen. Uit alles spreekt zijn verlangen kunstenaar te zijn.

Hij onderhield ook goeie contacten met beeldende kunstenaars – jaren later zal hij hen portretteren voor het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven en voor de BRT, de voorloper van de huidige VRT – en zo kwam hij in contact met G 58, waarmee zijn jeugdvriend Vic Gentils (1918-1997) sympathiseerde.

Het was een groep kunstenaars uit alle kunstrichtingen die ontevreden waren omdat ze op de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel hun werken niet mochten tonen. Tas ontmoette er die andere grote Belgische fotograaf Frank Philippi (°1921). Vier jaar heeft G 58 bestaan en als avant-gardebeweging heeft ze 55 exposities georganiseerd onder meer met Yves Klein en Tinguely. G 58 apprecieerden en aanvaardden de foto’s van Tas en Philippi waardoor de fotografie zich kunst mocht noemen, de foto als gelijke van het beeldhouwwerk of schilderij.

Spoedig kwamen er kleine gespecialiseerde galeries en besteedde onder meer De Standaard aandacht aan de foto als kunstexpressie.

Fotogrammen kunst of kitch?

De jonge curator Brecht Bostyn leidt ons op de ruime expositie rond: “Van opleiding ben ik een klassieke historicus maar ik ben helemaal in de ban van de fotografie. Voor deze tentoonstelling heb ik me laten leiden door mijn eigen verwondering. Ik denk eerst iconografisch en in tweede instantie binnen de kunsthistorische context.”

We staan voor de wand met fotogrammen. Het FotoMuseum wist er één te verwerven, de anderen zijn nog in het bezit van de erven Tas.

“Tussen 1945-1954 heeft Tas veel geëxperimenteerd met technieken. Dat sloeg niet aan. En dan is hij begonnen met de fotogram: in de donker kamer ging hij aan de slag met vormen en sjablonen en die bewoog hij onder de vergroter waarvan de lamp met wisselende tijdsduur werd ingesteld. Het resultaat is een soort geometrische abstractie. Nieuw was het niet, de Amerikaan Man Ray is hem voorgegaan. Vroeger werden zijn fotogrammen afgedaan als pure kitsch; vandaag kunnen ze binnen zijn historische context opnieuw op enige belangstelling rekenen.”

Bij een goed glas wijn ontmoeten wij fotohistoricus Johan De Vos. Hij heeft samen met Tas lesgegeven: “Hij kon zeuren als de beste, hij was knorrig, echt. Het was wel een man met inhoud, hij gaf je inzichten, bedenkingen; hij was heel veelzijdig.” De Vos loopt niet hoog op met de fotogrammen: “Het was een modeverschijnsel. In de school was dat een oefening, een beetje aanrommelen met vormen en licht. Heel gemakkelijk was dat.”

Tas mag naar Biënnale van Venetië

In 1962 – G 58 staat op non-actief – vestigde Frank Philippi zich in Brussel om er veel geld te verdienen in de reclamefotografie, en Filip Tas liet de ‘abstracte’ fotografie voor wat ze was en ging de straat op om er stemmige foto’s te maken bijvoorbeeld van het Middelheimmuseum.

Maar hij bleef zijn foto’s technisch bewerken: het doordrukken van de lucht, bewegingsonscherpte, solarisatie waarbij een positief beeld bij ontwikkeling negatief wordt, en de krakkemikkige dubbeldruk.

Zijn foto’s kregen een magisch realistisch tintje, niet verwonderlijk, want schrijver Hubert Lampo (1920-2006) had in 1960 een reuze succes met zijn roman "De komst van Joachim Stiller". En Tas maakte zich boos over de lelijkheid van ons land; boosheid die omsloeg in droefheid.

Brecht Bostyn: “Hij liet zich leiden door de verwondering van wat de mens doet. Maar hij keek met afgrijzen naar de vernielingen die in naam van de moderniteit werden gedaan. De architectuur lag hem na aan het hart. Zo trok hij naar de kust waar de ene na de andere villa tegen de vlakte moest voor hoogbouw. Tas heeft de stenen muur aan de Belgische kust zien metselen. Vreselijk vond hij dat.”

Johan De Vos: “Hoe ouder hij werd, hoe meer hij door de natuur werd aangetrokken. Hij filosofeerde daar graag over.”

In 1968 – hij was er vijftig – zag hij zijn kortverhalen gepubliceerd in het literaire tijdschrift Artisjok. Nu kon hij zich schrijver noemen. Acht jaar later beleefde hij zijn grote moment. Voor de eerste keer in de geschiedenis van de Biënnale van Venetië toonde een land – België dus – foto’s. Filip Tas presenteerde er – geheel in de stroming van het magisch realisme – de serie "Heros Place". De foto’s roepen een melancholische, irrealistische sfeer op waarin de anonieme mens, het onbeduidend gebouw en het alledaagse object de hoofdrol spelen. De technische trucages zijn doorzichtig en slordig gemaakt, vandaag zou een dergelijke presentatie geen kans maken.

En na de biënnale ging Tas meer schrijven: reisverhalen, recensies over fotografie, en maakte hij foto’s voor Epitaaf, de publicatie van de vereniging voor funeraire archeologie. Zijn laatste project: grafmonumenten. Op 11 november 1997 was hij niet meer.

Twee fotoboeken stelde Tas zelf samen: in 1965 het legendarische "Antwerpen, stad aan de Stroom" en "R.I.P." in 1996. Het is jammer dat het FotoMuseum geen oeuvrecatalogus heeft uitgegeven bij deze uitstekend samengestelde en gedocumenteerde expositie.

Yves Jansen

Filip Tas

Waar: Fotomuseum Antwerpen
Tot: 5 september

www.fotomuseum.be

Meest gelezen