Weten we nu vanwaar het woord "fiets" komt?

Twee taalprofessoren van de Gentse universiteit hebben wellicht een van de grootste raadsels uit de Nederlandse etymologie opgelost: ze hebben achterhaald waar het -nochtans recente- woord "fiets" vandaan komt.
Een oude variant van het "stalen ros" of "tweederangspaard".

De ontdekking kwam er eigenlijk toevallig. Gunnar de Boel, hoogleraar vergelijkende taalkunde aan de UGent, schonk cider aan Duitse vrienden uit het zuidelijke Rijnland.

Toen bleek dat zij cider beschouwen als "vice-wijn". Ze noemen het "Viez", een vervanging voor wijn als het ware, en dat wordt in bepaalde delen van Duitsland uitgesproken zoals "fiets".

De Boel legde het verband met onze "fiets" en werkte zijn hypothese verder uit samen met professor Luc de Grauwe.

In het Duits werd het nieuwe vehikel met pedalen indertijd "vice-pferd" genoemd, letterlijk "vervangingspaard". Dat werd later afgekort tot Viez, zoals wij ook automobiel hebben afgekort tot auto. Het woord, dat dus als "fiets" wordt uitgesproken, moet later overgewaaid zijn naar onze streken en naar Nederland.

Het woord fiets is rond 1870 voor het eerst in onze taal opgedoken. Al sinds 1886 is de afkomst van het woord voer voor heftige discussies onder taalkundigen. Al 140 jaar kon niemand afdoende aantonen waar het woord vandaan komt, tot vandaag.

Waarschijnlijk komt onze fiets dus uit het Duits en betekende het oorspronkelijk "tweederangspaard". Zo ligt de etymologische verklaring dicht bij het pejoratieve synoniem "stalen ros".

Meest gelezen