De zwakke broertjes

De crisis in de eurozone laat zich overal voelen, maar de mate waarin dat gebeurt, verschilt erg van land tot land. Vooral in Zuid-Europa komt de klap hard aan, in de eerste plaats natuurlijk in Griekenland, maar ook in Portugal, Italië en Spanje moet de bevolking de broeksriem flink aanspannen om het hoofd boven water te houden.

We schrijven begin 2010. Europa is nog aan het bekomen van de eerste financiële crisis die veroorzaakt werd door het instorten van de Amerikaanse woonmarkt en de wereldwijde gevolgen daarvan voor banken en financiële instellingen. Die zitten plots opgescheept met, soms herverpakte, hypotheekleningen die niets meer waard blijken te zijn. In Europa moeten de nationale overheden massaal tussenbeide komen om te voorkomen dat banken failliet gaan.

De tweede financiële crisis die in 2010 begint, is van een andere orde. De financiële markten beginnen zich langzaam maar zeker vragen te stellen over de schulden die de Europese landen in de loop van de afgelopen decennia hebben opgebouwd en vragen zich af of die schulden ooit terugbetaald kunnen worden. Daarvoor moet namelijk telkens opnieuw geld geleend worden op de financiële markten en zolang dat aan een lage rente kan, is er geen probleem. Maar als de rente hoger oploopt, leidt dat op termijn tot een onhoudbare situatie.

Het eerste land uit de eurozone dat met deze problematiek geconfronteerd wordt, is Griekenland. Het land heeft een torenhoge schuldberg van 350 miljard euro opgebouwd, dat is 160 procent van het bruto binnenlands product. De rente die Griekenland op overheidsobligaties moet betalen liep in 2010 op tot boven de 10 procent. Al snel blijkt duidelijk dat Athene buitenlandse hulp nodig heeft om zijn schulden te herfinancieren, als men tenminste een bankroet van het land wil vermijden. Een bankroet zou immers catastrofale gevolgen kunnen hebben voor de geloofwaardigheid van de euro en voor een hele reeks Europese banken die Griekse overheidsobligaties in portefeuille hebben.

Na heel wat gekibbel komt die hulp er ook. In mei 2010 stellen de Europese Unie en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) een financieel hulppakket van 110 miljard euro op voor Griekenland. In ruil moet de Griekse regering extra besparingen en privatiseringen doorvoeren zodat het begrotingstekort tegen 2014 kan worden teruggebracht tot minder dan 3 procent. Athene moet ook aanvaarden dat op die maatregelen wordt toegezien door vertegenwoordigers van de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en het IMF, de zogenaamde trojka. Om het land te helpen hervormingen door te voeren, stelt de EU ook een speciale Task Force aan die de Grieken moet helpen een nieuwe koers in te slaan.

Die nieuwe opgelegde koers lokt fel protest uit bij de bevolking met regelmatig grote betogingen en stakingen tegen de harde bezuinigingspolitiek. Het protest kost uiteindelijk ook de socialistische premier Giorgos Papandreou de kop. Hij moest de plaats ruilen voor zijn partijgenoot Lukas Papademos die een coalitie vormt met de grootste oppositiepartij, de Nieuwe Democratie.

Waar loopt het mis?

Al na een jaar blijkt dat de financiële hulp aan Griekenland niet zou volstaan om het land te redden. Eind 2011 al moeten de Europese leiders overgaan tot het samenstellen van een nieuw hulppakket van 130 miljard euro. Wat bleek namelijk? Ondanks de besparingsmaatregelen van de Griekse regering bleef het begrotingstekort in 2011 hangen rond 10 procent. Bovendien steeg de werkloosheid en verdiepte de economische recessie tot een echte depressie.

Het is niet dat de Grieken van de euro af willen. Uit een recente peiling is nog maar eens gebleken dat ruim drie kwart van de bevolking de euro wil behouden. Maar het land kampt in grote mate met het dilemma dat ook ander eurolanden kennen: draconische besparingen doorvoeren, maar daarmee de eigen economie kelderen, terwijl een uitweg uit de crisis op lange termijn er juist moet komen door economische groei.

Griekenland heeft daarbij nog een heleboel specifieke problemen. De fiscale fraude in het land is bijna legendarisch en ondanks de goede voornemens is op dat vlak nog maar weinig vooruitgang geboekt. Het land heeft bovendien een veel te grote administratie die weinig efficiënt werkt. Door de besparingen op het loon van de ambtenaren en het niet vervangen van collega’s die (moeten) afhaken, raken de ambtenaren bovendien gedemotiveerd.

Meer in het algemeen is er volgens waarnemers niet echt een draagvlak bij de bevolking voor structurele hervormingen. Gevestigde beroepen vrezen een liberalisering van hun sector omdat dat tot meer concurrentie zou leiden en de groepen die het meest getroffen worden door de besparingen vinden dat de lasten niet eerlijk verdeeld worden.

Even zorgwekkend is dat er bij de politici weinig animo is om een nieuwe koers in te slaan. Het zijn dan ook dezelfde mensen die de situatie uit de hand hebben laten lopen, die nu voor een ommekeer moeten zorgen. De grote partijen lijken zich ook meer zorgen te maken over de aangekondigde nieuwe verkiezingen, dan over de economische situatie in hun land.

Uit de eurozone?

Moeten de Grieken dan maar uit de euro stappen? Verschillende Europese landen hebben al laten verstaan dat dat een reële optie is. Het grote voordeel voor Griekenland is dat het de “nieuwe” drachme zou kunnen devalueren, wat de Griekse economie weer meer concurrentieel zou maken tegenover de rest van Europa.

Maar aan de andere kant zijn de nadelen enorm. Een exit uit de eurozone zou een massale kapitaalvlucht uit het land doen ontstaan en kunnen leiden tot het instorten van het banksysteem. De schuldgraad van het land (de schulden blijven uitgedrukt in euro) zou sterk stijgen en de hervormingen die nu gevraagd worden door de trojka zouden sowieso nodig blijven. Een exit zou ook een gevaar betekenen voor de hele eurozone. Als een “klein” land zoals Griekenland uit de club moeten stappen, wat dan met andere landen zoals Italië of Spanje?

Na de goedkeuring van het nieuwe reddingplan door Europa, is de stoom intussen weer wat van de ketel. De meeste banken en financiële instellingen die Grieks overheidspapier in huis hadden, zijn er mee akkoord gegaan hun obligaties om te ruilen tegen nieuwe en zo een verlies van meer dan 50 procent te incasseren. Verlies dat al grotendeels was doorgerekend in de boeken van de banken, wat een nieuwe massale ondersteuning van die banken door de overheden alvast wat minder waarschijnlijk maakt. Maar als over enkele maanden zou blijken dat de gevraagde besparingen niet gehaald worden dan volgt ongetwijfeld een nieuw hoofdstuk in deze Griekse tragedie.

Ierland krijgt lof van de trojka

Een tweede land dat beroep moest doen op internationale steun was Ierland waar de banken in 2010 op de rand van het failliet stonden na het uiteenspatten van de vastgoed-bubbel. De Ierse regering moest tussenbeide komen om de banken te redden, maar zag het begrotingstekort daardoor oplopen tot een record van 32,4 procent van het bbp. Er bleef de Ieren niets over dan aankloppen bij de Europese Unie en het IMF om een hulppakket van 85 miljard euro aan te vragen.

Ook hier legde de trojka strenge besparingen op. Het tekort op de begroting van 2011 terugbrengen tot 10,6 procent, in 2012 tot 8,6 procent om tegen 2015 onder de drie procent uit te komen. In de meest recente evaluatie geeft de trojka de Ierse regering goede punten. Zo is het begrotingstekort voor 2011 lager dan vooropgesteld. Voorts heeft de regering goede vooruitgang gemaakt met de hervormingen om de financiële sector weer gezond te maken. Ook de hervorming om de concurrentiekracht te versterken en de groei en de jobcreatie te stimuleren gaan de goede richting uit.

De Ierse regering voorspelt voor dit jaar opnieuw een bescheiden economische groei van 0,5 procent, vooral gestimuleerd door een sterke groei van de export. Toch waarschuwt de trojka Ierland voor “aanzienlijke uitdagingen”, verwijzende naar de zwakke binnenlandse vraag, die erg te lijden heeft onder de zware besparingsmaatregelen.

Zo zijn de lonen van de middenklasse met 15 procent achteruitgegaan en is er ook flink gesnoeid in de werkloosheidsuitkeringen en ander sociale voordelen. De regering heeft onlangs de btw tot 23 procent verhoogd en plant nog andere taksen op onder meer water en benzine. Gezien de Ierse traditie om uit te wijken in tijden van crisis, wekt het dan ook geen verwondering dat gemiddeld 1.700 Ieren per week het land verlaten.

“Portugal is op de goede weg”

Ook Portugal kampte in 2010 met een begrotingstekort van 10 procent en een staatsschuld van bijna 100 procent van het bbp. De oplopende rente op Portugese overheidsobligaties noopte het land ertoe om in mei 2011 een beroep te doen op steun van de Europese Unie en het IMF. De socialistische minderheidsregering van José Socrates sloot een akkoord over een hulppakket van 78 miljard euro, in ruil voor een besparingspakket dat het begrotingstekort tegen eind 2013 onder de drie procent moet brengen. Daarvoor moet de arbeidsmarkt flexibeler worden en moet de concurrentiekracht van de bedrijven vergroot worden.

Bij de vervroegde parlementsverkiezingen van juni leden de socialisten een zware nederlaag. De nieuwe centrumrechtse regering onder leiding van Pedro Passos Coelho besloot nog meer te besparen dan door de Europese trojka gevraagd werd. Zo verdwenen de 13e de 14e maand voor ambtenaren en gepensioneerden en gingen de vennootschapsbelasting en de btw flink omhoog. De personenbelasting ging omhoog en fiscale voordelen werden afgeschaft. Ook het onderwijs en de gezondheidszorg moesten inleveren en een hele reeks overheidsbedrijven werden geprivatiseerd.

In een interview waarschuwde Passos Coelho dat 2012 “zonder twijfel het moeilijkste jaar zal worden uit de recente geschiedenis van Portugal”. Ondanks protest van de grootste vakbond is de regering erin geslaagd een akkoord te sluiten met de andere bonden en werkgevers over het versoepelen van de arbeidsmarkt: het aannemen en ontslaan van werknemers wordt voortaan gemakkelijker.

De harde koers van de regering lijkt intussen vruchten af te werpen. Volgens de minister van Financiën Vitor Gaspar is het land op een keerpunt aangekomen. Zo is het begrotingstekort vorig jaar al teruggelopen tot 4,5 procent, ruim onder de 5,9 procent die waren vooropgesteld door de Europese trojka. Het land kon bovendien begin dit jaar 2,5 miljard euro ophalen op de financiële markten tegen een rente van 4,98 procent, een procent minder dan een half jaar voordien.

Toch blijft ook hier het gevaar om de hoek loeren en lijken de financiële markten klaar om Portugal aan te pakken, mocht het mislopen met Griekenland.

Spanje en Italië

Al hebben Italië en Spanje, de derde en de vierde economie van Europa, (nog) geen beroep moeten doen op internationale financiële hulp, toch worden de twee landen flink in de gaten gehouden, niet in het minst door de financiële markten die de twee zuidelijke landen hoge rentes aanrekenen.

Onder druk van de crisis hebben beide landen eind vorig jaar een wissel aan de politieke top gekend. In Spanje nam Mariano Rajoy van de Partido Popular het roer over van zijn socialistische voorganger Zapatero. Na de recente verkiezingen heeft Rajoy bovendien een absolute meerderheid in het parlement, wat hem de vrije hand geeft. In Italië moet Silvio Berlusconi de baan ruimen voor een regering van technocraten onder leiding van Mario Monti. Die moet wel rekenen op de medewerking van het zittende parlement om zijn hervormingen door te voeren.

In vergelijking met Griekenland en Portugal bedraagt het begrotingstekort van Italië “maar” 4 procent en dat van Spanje 6 procent, maar toch zullen beide landen drastisch moeten bezuinigen om onder de norm van 3 procent te raken. Monti heeft eind vorig jaar al een pakket maatregelen genomen. Rajoy heeft meteen na zijn aantreden een reeks besparingen en lastenverhogingen ten belope van 15 miljard euro genomen. Om de begrotingsdoelstellingen te halen, zal hij daar dit jaar nog eens 21 miljard euro moeten bijdoen.

Onder druk van de crisis hebben beide landen eind vorig jaar een wissel aan de politieke top gekend. In Spanje nam Mariano Rajoy van de Partido Popular het roer over van zijn socialistische voorganger Zapatero. Na de recente verkiezingen heeft Rajoy bovendien een absolute meerderheid in het parlement, wat hem de vrije hand geeft. In Italië moest Silvio Berlusconi de baan ruimen voor een regering van technocraten onder leiding van Mario Monti. Die moet wel rekenen op de medewerking van het zittende parlement om zijn hervormingen door te voeren.

In vergelijking met Griekenland en Portugal bedraagt het begrotingstekort van Italië “maar” 4 procent en dat van Spanje 6 procent, maar toch zullen beide landen drastisch moeten bezuinigen om onder de norm van 3 procent te raken. Monti heeft eind vorig jaar al een pakket maatregelen genomen. Rajoy heeft meteen na zijn aantreden een reeks besparingen en lastenverhogingen ten belope van 15 miljard euro genomen. Om de begrotingsdoelstellingen te halen, zal hij daar dit jaar nog eens 21 miljard euro moeten bijdoen.

De grootste uitdaging van beide landen is om iets te doen aan de hoge werkloosheid, en dit ondanks alle bezuinigingen. In Spanje is de werkloosheid opgelopen tot 20 procent en bij de jongeren onder 25 jaar zit bijna een op de twee zonder werk. Ook in Italië is de werkloosheid vooral voelbaar bij de jongeren. Zowel Monti als Rajoy plannen daarom maatregelen om de arbeidsmarkt te versoepelen en het onderwijs te verbeteren en beter af te stemmen op de noden van het bedrijfsleven. Of ze in die plannen zullen slagen, hangt in grote mate af van de economische groei die ze kunnen realiseren.

Zowel Spanje als Italië kampen bovendien nog met een specifiek probleem. Italië heeft een staatsschuld van 120 procent van het bbp en realiseerde de afgelopen tien jaar maar een kleine groei. Spanje heeft te maken met de gevolgen van de vastgoedzeepbel die uiteen is gespat. De Spaanse banken hebben daardoor 176 miljard euro aan twijfelachtige leningen uitstaan, wat twijfels zaait over de overheidsfinanciën en tot kredietschaarste leidt.

Meest gelezen