Waar staan we met het pensioendebat?

Hoe zit het met ons pensioen? Het is een vraag waar vele Vlamingen, jong en oud, mee bezig zijn. Uit ons onderzoek "De foto van Vlaanderen" komt het zelfs naar voor als de politieke topprioriteit van de Vlaming. Dat we langer zullen moeten werken, is intussen duidelijk. Maar is dat in de praktijk al zo? En wat is er de voorbije legislatuur gebeurd?

De pensioenen zijn een dure zaak, dat is geweten. De impact van de pensioenen op de overheidsuitgaven is enorm. Het wettelijk pensioen kost de schatkist momenteel 37 miljard euro per jaar, goed voor zo'n 10 procent van het bbp. Voor Justitie is dat bijvoorbeeld "slechts" 1,7 miljard euro. En die kosten zullen de komende jaren door de vergrijzing snel oplopen.

Over naar het regeringsbeleid dan. Na de ellenlange regeringsvorming wordt Open VLD'er Vincent Van Quickenborne eind 2011 aangesteld als minister van Pensioenen in de nieuwe federale regering. Een vrij verrassende benoeming. Hij volgt het intussen overleden PS-stemmenkanon Michel Daerden op. Van Daerden was vooral zijn optreden in de Senaat waarbij hij - schijnbaar dronken - vertelt over het groenboek en het witboek, blijven hangen in het collectief geheugen.

Pensioenhervorming

In de campagne voor de verkiezingen van 2010 was de pensioenkwestie een belangrijk thema geweest. Iedereen moet langer aan het werk, brugpensioen moet drastisch afgebouwd worden. Het werd ons in de oren gedramd. En het moet gezegd: Van Quickenborne drukt de maatregelen die zijn overeengekomen in de regeringsonderhandelingen, er snel door. Zo snel (enkele weken na zijn aanstelling) dat het pensioenplan onder vuur komt te liggen vanwege "gebrekkige communicatie en haastwerk".

Van Quickenborne verdedigt de snelle invoering. “Hadden we meer tijd gehad, dan hadden we het anders aangepakt. Maar is snelheid niet wat het land nodig heeft?", zegt hij, erop wijzend dat er anders een jaar zou verloren gegaan zijn.

Het plan zelf noemt hij "een gelijke hervorming die draaglijk is voor al wie onder deze maatregelen komt te vallen". Bij de vakbonden en oppositiepartij Groen is er protest omdat de hervormingen "de mensen opnieuw zwaar treffen". Bij N-VA is net te horen dat de maatregelen niet ver genoeg gaan om de pensioenen betaalbaar te kunnen houden.

Maar wat is er nu juist veranderd door het pensioenplan van Van Quickenborne. Een overzicht van de belangrijkste hervormingen.

  • De meest opvallende maatregel is de verhoging van de leeftijd voor het vervroegd pensioen. Vanaf 2016 liggen de voorwaarden om vroeger op pensioen te gaan op 62 jaar en 40 loopbaanjaren in plaats van 60 jaar en 35 loopbaanjaren. Voor wie een langere loopbaan heeft, is er een uitzondering, zodat zij toch voor de leeftijd van 62 jaar met pensioen kunnen gaan. Het optrekken van die voorwaarden is de voorbije jaren stapsgewijs ingevoerd en dat wordt voortgezet de komende jaren.
  • 65-plussers met een lange loopbaan kunnen voortaan onbeperkt bijverdienen met behoud van hun pensioen. Voor mensen met een kortere loopbaan worden de regels versoepeld en de grensbedragen geïndexeerd. Ook zij kunnen door de hervorming dus meer werken en verdienen na hun pensioen.
  • De regeling rond de zogenoemde "gelijkgestelde periodes" wordt verstrengd. Het gaat dan om periodes waarin men niet werkt maar toch pensioen opbouwt, zoals werkloosheid, brugpensioen of tijdskrediet. Die periodes laten meetellen voor het pensioen is sinds 2012 een pak moeilijker geworden.
  • Voorts worden een aantal voordeelregimes afgebouwd, zo krijgen piloten, journalisten en professoren minder snel een volledig pensioen. De ambtenarenpensioenen worden voortaan berekend op basis van het gemiddelde loon van de laatste tien jaar in plaats van de laatste vijf jaar.
  • De wettelijke pensioenleeftijd blijft op 65 jaar, hoewel sommige buurlanden ervoor kiezen om die grens op te trekken met een of twee jaar. De reële pensioenleeftijd ligt in België echter op 59,6 jaar, een van de laagste in Europa. De prioriteit is om die leeftijd op te trekken, zodat mensen effectief langer werken, luidt het.

De Croo neemt over

Na 14 oktober 2012 trekt minister Van Quickenborne naar het lokale niveau. Hij wordt burgemeester van Kortrijk. Nochtans moet zijn partij het afleggen tegen de CD&V van Stefaan De Clerck, die dan ook favoriet is om zichzelf op te leggen. Van Quickenborne vormt evenwel een coalitie waarbij CD&V buitenspel staat en na een korte maar hevige politieke rel kan de Open VLD'er de sjerp omgorden in zijn thuisstad.

Dat brengt een carrousel op gang bij de Vlaamse liberalen. In de federale regering wordt Van Quickenborne opgevolgd als minister van Pensioenen door partijvoorzitter Alexander De Croo. Die zet bijgevolg een stap opzij als voorzitter en wordt, na interne verkiezingen, opgevolgd door Gwendolyn Rutten.

De Croo wacht dus de taak om de hervormingen die in gang gezet zijn, voort uit te voeren. Een van de punten waar hij op inzet, is de verdere uibreiding van het aanvullend pensioen, de tweede pensioenpijler. Want alleen rekenen op het wettelijke pensioen, de eerste pijler, is geen goed idee, zo krijgen we steeds vaker te horen.

"Wettelijk pensioen is basispensioen"

"Het wettelijk pensioen beschouw ik als een basispensioen dat moet vermijden dat mensen in de armoede verzeild raken. Voor het behoud van de levensstandaard zal het wettelijk pensioen in veel gevallen ontoereikend zijn", zegt De Croo daarover. Zo'n 70 procent van de werknemers bouwen nu al een aanvullend pensioen op. Dat gebeurt via de groepsverzekering of het pensioenfonds van de werkgever en het geld wordt als een "spaarpot" opzij gezet tot na het pensioen. Het aantal mensen dat aangesloten is bij de tweede pensioenpijler is verdubbeld in de voorbije 10 jaar.

In februari van dit jaar wordt een akkoord bereikt om het aanvullend pensioen gelijk te te schakelen voor arbeiders en bedienden. Dat is vooral voor de arbeiders een goede zaak. Zij krijgen nu nog vaak geen of een veel lager aanvullend pensioen dan bedienden. Volgens het akkoord zou de gelijkschakeling ten laatste in 2025 een feit moeten zijn. Nieuwe pensioenplannen zullen standaard uitgaan van een gelijkschakeling. Dat betekent dus een aanzienlijke uitbreiding van de tweede pijler.

Pensioenbonus aangepast

De pensioenbonus wordt aangepast, zodat de maatregel de federale staatskas minder geld kost. Dat stond al in de plannen van Van Quickenborne. De pensioenbonus, een maatregel uit 2007, is een extraatje voor wie ook na zijn 62e aan de slag blijft of voor wie een carrière van 44 jaar achter de rug heeft en besluit om voort te werken. Er wordt een bonus toegekend voor elke dag dat er effectief langer gewerkt wordt. Vanaf dit jaar moet de nieuw gepensioneerde een jaar langer wachten om het extra pensioengeld op te bouwen en het bedrag ligt ook lager.

Een andere maatregel die De Croo neemt, is de aanpassing van het overlevingspensioen, het pensioen dat iemand krijgt als zijn of haar partner overleden is, ook wel het weduwe- of weduwnaarspensioen genoemd. Het wordt omgevormd tot een "activerende overgangsuitkering" en beperkt in de tijd, waardoor personen die een overlevingspensioen ontvangen, niet zo vaak minder zouden gaan werken of stoppen met werken, zoals nu vaak het geval is.

Armoederisico hoger voor gepensioneerden

Een oud zeer is het erg lage minimumpensioen in ons land. Daardoor lopen ouderen een hoger risico om in de armoede te belanden. Het minimumpensioen ging deze legislatuur wel lichtjes omhoog, maar het probleem blijft bestaan, zo lezen we in het jaarlijks verslag van de Sudiecommissie voor de Vergrijzing.

Daarin staat dat één op de vijf 65-plussers een armoederisico loopt tegenover één op de zeven bij de rest van de bevolking. Een armoederisico lopen betekent dat hun beschikbare inkomen lager ligt dan de armoededrempel die voor dat jaar 1.000 euro per maand bedraagt voor een alleenstaande. Het gaat evenwel de goede kant op, luidt het. Zo staat het verschil op het laagste niveau sinds 2003. Bovendien hebben veel ouderen een eigen woning en de financiële voordelen daaraan verbonden, wat niet in de cijfers verrekend is.

Wat zit er in het Zilverfonds?

Iets waar we de voorbije jaren dan weer minder over gehoord hebben, is het Zilverfonds, het geesteskind van Johan Vande Lanotte (SP.A) dat het levenslicht zag in 2001 onder de eerste paarse regering. Het fonds was bedoeld als een spaarpot om de kosten van de vergrijzing opvangen. In principe moet er jaarlijks 1,3 procent van het bbp in het Zilverfonds belanden, maar de voorbije jaar was er geen overschot op de begroting. Sinds 2007 is er dus geen nieuw kapitaal meer in het fonds binnengekomen. De laatste drie jaar waren er wel inkomsten door de rente op aflopende langetermijnbeleggingen.

Het geld in het Zilverfonds is belegd via speciale "Zilverfonds-schatkistbons". De regering belegt het geld dus in haar eigen staatsleningen, wat de oppositie meermaals deed ontvallen dat het fonds in feite een lege doos is. De regering spreekt dat tegen. Intussen zit er volgens de officiële cijfers 20 miljard euro in het Zilverfonds. En dat blijft daar wellicht nog een hele tijd vastzitten. Wettelijk mag het fonds namelijk pas geld uitgeven als de overheidsschuld minder dan 60 procent van het bbp bedraagt, nu schommelt dat nog rond de 100 procent.

Pensioensparen in de lift

Ten slotte moeten we het ook hebben over de derde pensioenpijler, het individuele pensioensparen. Dat zit eveneens in de lift. Opvallend is dat steeds meer jongeren ermee beginnen, zo blijkt uit cijfers van de banken. Bij Belfius werd in 2012 ruim de helft van de nieuwe contracten aangegaan door klanten jonger dan 30 jaar. Bij ING en AG Insurance zijn de jongeren goed voor 30 procent. Vroeger waren het vooral 30- en 40-plussers die met pensioensparen startten. Pensioensparen wordt gestimuleerd door de staat via een jaarlijkse belastingaftrek.

De stijgende populariteit van pensioensparen bij jongeren wijst erop dat ook zij meer en meer het gevoel hebben dat je best vroeg kan beginnen sparen voor je pensioen. Het bewustzijn dat enkel rekenen op het pensioen van de overheid geen goed idee is, is de jongste jaren fors toegenomen.

Conclusie

De impact meten van de jongste hervormingsmaatregelen is moeilijk, omdat de laatste cijfers over de gemiddelde uitstapdatum van de Belg (de leeftijd waarop hij effectief zijn pensioen opneemt) dateren van 2010. In ieder geval gaat de curve in stijgende lijn, van 58,8 in 2006 naar 59,6 in 2010. Het Europese gemiddelde lag dat jaar op 61,5. Ons land moet dus nog steeds een inhaalbeweging doen. Daar drukt ook de OESO op in haar rapporten.

De roep om verdere hervormingen zal straks ongetwijfeld opnieuw weerklinken. Een nieuwe regering krijgt dus onvermijdelijk het pensioendossier op haar bord. Daarvoor zijn alvast voorbereidingen getroffen. Minister De Croo stelde in april 2013 de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 voor, een commissie van 12 deskundigen (onder meer ex-minister Frank Vandenbroucke en professor Bea Cantillon) die als taak kreeg te onderzoeken welke hervormingen nodig zijn op middellange en lange termijn.

Conclusie? De federale regering heeft hervormingen doorgevoerd die langer werken aanmoedigen. Dat is gebeurd zonder al te grote sociale ophef, zoals bijvoorbeeld bij het Generatiepact onder paars. Toch worden er met de regelmaat van een klok alarmberichten de wereld ingestuurd worden over de betaalbaarheid van de pensioenen. Het pensioendebat zal de komende jaren blijven gevoerd worden, zoveel is duidelijk.

Meest gelezen