Het crisiswoordenboek

Wedden dat u voor de financiële crisis losbarstte nog nooit had gehoord van een CDO en een AAA-rating? Het alfabet van de crisis vindt u hieronder.

AAA-rating: De beste beoordeling die bedrijven of overheden kunnen krijgen van kredietbeoordelaars over hun kredietstatus. Dankzij een AAA-rating kunnen bedrijven en regering relatief gemakkelijk lenen, omdat ze hebben aangetoond leningen (bijna) altijd terug te betalen.

Ageas: nieuwe naam voor de vroegere Fortis Holding na de afsplitsing en verkoop van Fortis Bank aan BNP Paribas. Ageas is vooral een verzekeraar, in zekere zin het vroegere AG. Het bedrijf is genoteerd op de beurs Euronext Brussel.

Bad bank: Een bad bank is een bank die alle rommelkredieten en andere ongezonde delen van een bank overneemt, zodat die laatste veilig is voor een eventueel bankroet. Het idee werd vaak gelanceerd in de voorbije jaren als redmiddel voor banken in de problemen. De Zweedse overheid beheerde in de jaren negentig met succes een bad bank, na een zware crisis bij de Zweedse banken. Royal Park Investments nam in 2008 de dubieuze kredietenportefeuille over van Fortis.

Bailout: Toen verschillende Amerikaanse banken in de problemen kwamen kregen ze een bailout van de regering, wat neerkwam dat ze konden rekenen op miljarden overheidssteun. Ook de drie grote Belgische banken -Fortis, Dexia en KBC- kregen –soms meerdere keren- een bailout van de regering.

Belfius: sinds 2012 nieuwe naam voor Dexia Bank België. Dat filiaal werd bij de tweede crisis in oktober 2011 overgenomen door de Belgische staat en heeft sindsdien niets meer te maken met de groep Dexia.

Berenmarkt: Wanneer de aandelen systematisch dalen op de beurs, spreekt men van een berenmarkt. Omgekeerd, als er een euforische stemming heerst op de beurs, heeft men het over een stierenmarkt. Al sinds mei 2007 hebben analisten het over een berenmarkt. Een beer duwt immers zijn prooi met zijn klauwen tegen de grond, terwijl een stier iemand gemakkelijk enkele meters hoog katapulteert met zijn hoorns.

Beurzen: Toen de financiële storm in 2007 in alle hevigheid losbarstte, reageerden de beurzen navenant. Soms was er herstel, vaak ging de indexen weer de dieperik in. Elk land heeft zo eigen index(en) met een specifieke naam. De belangrijkste zijn de Dow Jones en Nasdaq in New York, de Nikkei in Japan, de FTSE-100 in Londen, de CAC40 in Parijs en de DAX in Frankfurt. De beurs van Brussel heeft de Bel-20.

Bonus:
Geen term die zoveel wrevel opwekt bij de publieke opinie als de miljoenenbonussen die worden uitgereikt aan leden van het management of andere gehaaide jongens die voor winsten zorgen. Terechte beloning volgens de een, onverantwoord en een drijfveer voor hebzucht volgens de ander. Zolang een bank hoge bonussen uitreikt, zullen ze het allemaal doen. De oorlog om talent, heet dat dan.

Bubble: (zeepbel), situatie waarbij de waarde van een aandeel of bepaald goed enorm de hoogte ingaat door speculatie en dat tot op een toppunt, waarna de prijs in elkaar stuikt.

CDO: Afkorting van Collateralized Debt Obligation. Het zijn gebundelde en herverpakte effecten, met als onderpand een bedrijfsobligatie. Banken kunnen zo een lening van hun balans halen en verhandelen op de beurs. Maar wanneer een onderdeel van een CDO in waarde daalt, wordt ook het gehele financiële product minder waard.


Centrale Bank: De centrale banken hebben de wereld gered, hoor je wel eens zeggen. Door geld te lenen aan banken toen niemand elkaar nog vertrouwde, hebben ze helpen voorkomen dat het hele financiële stelsel in elkaar zakte. Met een hele waaier van maatregelen –zoals verlaging van de intrest- grijpen centrale banken ook in de reële economie in. Hoewel de een al wat meer kan doen dan de andere. De Amerikaanse centrale bank –de Federal Reserve- beschikt over meer mogelijkheden dan haar Europese tegenhanger, de Europese Centrale Bank, die vooral de inflatie moet controleren.

Chapter 11: Term voor faillissementbeheer in de VS. Als een bedrijf “Chapter 11” aanvraagt, is het tijdelijk beschermd tegen schuldeisers en kan het zich herstructureren. Zo vroeg autobouwer General Motors in 2008 chapter 11 aan. Dat is intussen voorbij en GM is opnieuw winstgevend.

 

Deflatie: Bij inflatie stijgen de prijzen, bij deflatie dalen de prijzen. Dat klinkt positief, omdat zo de  koopkracht van gezinnen stijgt, maar eigenlijk is het een van de grootste gevaren voor een economie. Consumenten stellen hun aankopen uit, omdat ze hopen dat producten in de winkel nog goedkoper worden. Daardoor daalt de consumptie voort, sluiten bedrijven hun deuren en stijgt de werkloosheid. Geen wonder dat economisten vrijwel unaniem het “deflatiespook” vrezen.

Depositogarantie: Toen een aantal banken op de rand van de afgrond balanceerden, vreesden veel spaarders voor hun geld. Regeringen wereldwijd stelden de de spaarders gerust met een depositogarantie. Dat betekent dat hun spaargeld gewaarborgd is, mocht hun bank kapseizen. In 2008 werd die in België opgetrokken van 20.000 euro naar 100.000 euro per rekening en geldt ze voor zicht-, spaar- en termijnrekeningen en voor een aantal kasbons.

Depressie: Wanneer een economie echt de dieperik ingaat, heeft men het over een depressie. Een echte definitie is er niet. Sommige hanteren het criterium van een krimp van meer dan 10 procent, gedurende meer dan drie maanden of een recessie die drie jaar duurt. Hier en daar werd zelfs verwezen naar de Grote Depressie uit de jaren dertig, hoewel die heel wat ernstiger was dan de huidige economische toestand. Recessie is een meer correcte beschrijving van de huidige economische toestand.

Effectisering: Doorgedreven en excessieve effectisering zijn volgens veel analisten de oorzaak van crisis. Effectisering is een techniek waardoor onverhandelbare zaken zoals leningen en facturen toch op de kapitaalmarkten komen. Zo worden de risico’s verspreid. 

EFSF: European Financial Stability Facility. Tijdelijk Europees hulpfonds dat na de eerste Griekse crisis in mei 2010 werd opgericht en een kernrol vervulde bij de redding van Ierland, Portugal en Griekenland (2e hulpplan). Reserve van 440 miljard euro.

ESM: European Stability Mechanism. Permanent noodfonds van 500 miljard euro dat vanaf juli 2012 actief wordt.

Eurogroep: Ministers van Financiën van de eurozone. Wordt nu voorgezeten door de Luxemburgse premier Jean-Claude Juncker. Speelt cruciale rol bij de noodplannen voor Griekenland, Ierland en Portugal.

Eurocrisis: Schuldencrisis in de eurozone. Brak eind 2009 uit toen bleek dat het Griekse begrotingstekort jarenlang kleiner voorgesteld was dan in werkelijkheid. Breidde zich daarna ook uit naar Ierland en Portugal onder meer omdat speculanten hun staatobligaties uit die landen dumpen of ertegen "shorten".

Fannie Mae en Freddie Mac: Fannie en Freddie zijn twee overheidsinstellingen die hypotheken opkopen van banken om zo meer geld beschikbaar te stellen voor betaalbare huisleningen voor Amerikanen. Door de crisis op de Amerikaanse huizenmarkt, zweefden de instellingen op het rand van een bankroet. Fannie en Freddie zijn nu volledig overgenomen door de VS-overheid.

Federal Reserve: Systeem van centrale banken in de Verenigde Staten. Werd in 1913 opgericht als antwoord op de financiële crisis van 1907. Bepaalt intrestvoeten, monetair beleid en stabiele prijzen in de VS, maar in feite ook daarbuiten.

 

Glass-Steagall Act: Amerikaanse wet die in 1933 de scheiding beval tussen riskante zakenbanken en gewone banken om de spaargelden van klanten te beschermen tegen riskante bankoperaties. Werd eind de jaren 90 afgebouwd en velen beschouwen dat als de aanleiding voor de crisis van 2008.

Gouden parachute: Gouden parachutes zijn royale opstapvergoedingen voor managers. Zo stapte Fortis-topman Jean-Paul Votron in juli 2008 op met zo maar eventjes 6,3 miljoen euro. In november probeerde de regering in te grijpen met een wettelijke beperking, maar botste al snel tegen een aantal juridische bezwaren. Nu zou er een compromis zijn binnen de regering om de ontslagvergoeding van topmanagers van beursgenoteerde bedrijven te beperken tot twaalf maanden loon, tenzij de aandeelhouders daar anders over beslissen.

Haircut: Privé-houders van staatsobligaties laten een deel van hun vordering vallen. Op die manier hopen ze het overblijvende bedrag WEL te krijgen. Begin 2012 scholden de banken van elke 100 euro schuld aan Griekenland meer dan de helft kwijt en 46,3 euro werd dan omgezet in nieuwe leningen op langere termijn.

Hefboomfondsen: Hefboomfonds is de Nederlandstalige term voor een hedge fund. Hefboomfondsen zijn privé-investeringsfondsen met hopen geld en vaak zeer ervaren investeerders. Met geleend geld creëren ze een hefboom op hun eigen beleggingen in bedrijven, aandelen, grondstoffen en financiële producten. Daardoor kunnen ze meer geld investeren dan ze in hun fonds hebben. Zolang investeerders hun geld niet terugtrekken en banken blijven lenen, kunnen hefboomfondsen fikse winsten voorleggen. Maar door de crisis zijn veel hefboomfondsen in de problemen gekomen. Veel politici, waaronder de Franse president Nicolas Sarkozy, willen de hefboomfondsen aan banden leggen omdat ze vaak aan controle ontsnappen.

IMF: Het Internationaal Monetair Fonds werd in 1944 opgericht om monetaire stabiliteit te garanderen. De eerste topman was de Belg Camille Gutt. Door de economische dominantie van de VS werd de dollar de internationale wisselmunt. Het IMF speelde een rol bij de hulpplannen voor Griekenland, Portugal en Ierland.

Inflatie: Wanneer er veel geld in omloop is, stijgen ook de prijzen en wordt geld minder waard. Maar de lonen stijgen in de meeste gevallen mee, zodat een inflatie van ongeveer 2 procent als “gezond” wordt beschouwd. Veel geldcirculatie staat dan voor een draaiende economische motor. Toen de brandstofprijzen in de zomer van 2008 piekten, was de vrees voor inflatie groot. Door de economische terugval is er nu echter meer bezorgdheid voor deflatie.

Interbankenmarkt: Synoniem voor geldmarkt, waar banken op korte termijn grote sommen geld aan elkaar lenen. Vaak ging het om vele miljoenen euro’s voor 24 uur. Toen het onderlinge vertrouwen in de weken na de val van Lehman Brothers volledig verdween, weigerden banken geld aan elkaar te lenen. Fortis werd daar een van de belangrijkste slachtoffers van. Centrale banken werden toen een “lender of last resort”, om banken toch van geld te voorzien.

Junk: Junk –letterlijk rommel- is de beoordeling die kredietbeoordelaars geven aan portefeuilles of obligaties van bedrijven of regeringen. Wie geld leent aan een instelling met een junk-status loopt dus het risico zijn geld nooit meer terug te zien.

Kapitaalverhoging: Wanneer een bedrijf geld wil ophalen, voert het een kapitaalverhoging door. Dat kan met een lening, of ook door het uitschrijven van nieuwe aandelen.  Aandeelhouders die niet in de kapitaalverhoging stappen, zien hun belang dan wel verwateren en krijgen dus doorgaans minder dividend.

Kaupthing: IJslandse bank die via haar Luxemburgs filiaal ook veel Belgische spaarders aantrok via erg aantrekkelijke intresten. Kwam in 2008 in de problemen en daardoor werden de rekeningen geblokkeerd. Die werden in 2009 opnieuw geopend nadat de Belgische klanten waren overgenomen door Landbouwkrediet.

Kredietbeoordelaars:
Kredietbeoordelaars kennen een rating/beoordeling toe aan de kredietwaardigheid van bedrijven en overheden. Er zijn veel kredietbeoordelaars, maar de belangrijkste drie zijn Standard & Poor's, Moody's en Fitch.  Hoe hoger de kredietwaardigheid, hoe goedkoper een bedrijf of een overheid kan lenen. Zo’n rating is niet zonder gevolgen. Een aantal CDO-portefeuilles van KBC kregen in mei 2009 een slechte beoordeling van Moody’s, waardoor het aandeel onder druk kwam te staan en KBC moest bijtanken bij de Vlaamse regering. Critici verwijten de beoordelaars dat ze te veel invloed hebben en soms de problemen verergeren.

Kredietcrisis: Credit crunch was de naam van de crisis tot de val van Lehman Brothers in september 2008. Vanaf augustus 2007 begonnen banken massaal krediet af te schrijven na problemen op de Amerikaanse huizenmarkt. Jaren van lage rentes en leningen aan mensen die het eigenlijk niet konden betalen, creëerden een bubbel in de Amerikaanse vastgoedsector. Risicovolle leningen werden toen herverpakt in complexe financiële producten die over de hele wereld werden verkocht en verhandeld. Zo kwamen overal banken zwaar in de problemen. Het bankroet van Lehman Brothers vaagde het vertrouwen tussen de banken volledig weg.

Lehman Brothers: grote Amerikaanse zakenbank die in september 2008 failiet ging door de immocrisis in de VS en daarna de hele financiële sector wereldwijd mee in zijn val dreigde te slepen.

Libor: Voluit de London Interbank Offered Rate. Dat is de rente waaraan banken elkaar geld lenen op de interbankenmarkt. Na het faillissement van Lehman explodeerde de libor en kwamen heel wat banken in acute geldnood.

Moral hazard: Letterlijk: een moreel gevaar. Eigenlijk gaat het om een dilemma voor de overheid. Moeten ze – met geld van de belastingbetaler - een bank redden die zichzelf in de nesten heeft gewerkt, of laten ze bank vallen met het risico dat het hele financieel stelsel in elkaar stuikt? In september 2008 wou de VS niet tussenbeide komen om Lehman Brothers te redden. Gevolg: een financiële tsunami zonder weerga, maar volgens velen wel een duidelijk signaal dat banken niet zomaar onverantwoord kunnen handelen op de markten.

Nationalisering: Heel wat banken werden het afgelopen jaar - weliswaar gedeeltelijk en tijdelijk - genationaliseerd, waardoor ze gecontroleerd werden door de overheid. Stof genoeg om de oude discussie over de waarde van de vrije markt nieuw leven in te blazen. Gaat er niets boven de efficiëntie van de “onzichtbare hand” van de vrije markt, in de woorden van Adam Smith, of heeft de financiële tsunami aangetoond dat grote hebzucht gecombineerd met lakse controle de hele economie in gevaar brengt?

Ninja: Een ninja-lening is een woonkrediet aan iemand die geen informatie geeft over zijn inkomen, job of vermogen. (“No Income, No Job or Assets”). In Amerika gaf men jaren lang leningen aan mensen die eigenlijk niet konden betalen, de zogenoemde subprime-leningen.

Obligatie: Een obligatie is een schuldbekentenis van een bedrijf of overheid aan een geldverstrekker. De markt in herverpakte obligaties is door de crisis bijna volledig in elkaar gezakt. Een obligatiehouder is geen aandeelhouder van het bedrijf, maar wel een schuldeiser.

Pennystock: Een pennystock is een aandeel die amper een “penny” waard is, in de praktijk een dollar.  .

Ponzi scheme: Net zoals in een piramidespel, gebruikt een bedrijf in een Ponzi scheme geld van nieuwe investeerders om eerdere investeerders dividenden uit te keren. Uiteindelijk zakt het kaartenhuis in elkaar, zoals met Bernard Madoff die een Ponzi scheme ter waarde van zo’n 65 miljard dollar had opgezet. Meteen de grootste individuele fraude ooit.

Protectionisme: Door de economische crisis vrezen sommigen dat regeringen protectionistische maatregelen zullen nemen. Dan probeert men de eigen markt af te schermen met hoge importtarieven en exportsubsidies toe. Met de eengemaakte markt in de Europese Unie zijn dergelijke maatregelen binnen de unie zeer onwaarschijnlijk.

Quantitative easing: Quantitative easing is een moeilijke term voor iets relatief eenvoudig: centrale banken die geld bijdrukken. In de praktijk is het uiteraard niet zo simpel. Zo kunnen centrale banken met geld uit de schatkist staatsobligaties opkopen, zodat de regering het vrijgekomen geld kan gebruiken voor andere zaken. Zo hoopt men voldoende geld in het systeem te pompen zodat deflatie vermeden kan worden. De techniek is uiteraard niet zonder gevaar. Hyperinflatie loert dan immers om de hoek.

Recessie: Een economie verkeert in een recessie wanneer die twee kwartalen op rij krimpt. In de VS bepaalt een panel van experts wanneer de Amerikaanse economie in recessie verkeert. Een recessie kan in een V-vorm zijn, waarbij de economische activiteit snel weer oppikt, of in een W-vorm met twee opeenvolgende dieptepunten of een L-vorm waarbij de economie gedurende lange tijd blijft slabakken. Dan loert een depressie om de hoek.

Regulering: Nadat de brandweer heeft geblust, wordt er eens goed gepraat over de brandveiligheid. Nu de regeringen massaal zijn tussengekomen met belastinggeld, denkt men in regeringskringen na hoe men een toekomstige financiële storm kan vermijden door een strakke regulering. Een ding lijkt vast te  staan: er zullen meer regels komen en het toezicht zal worden verscherpt. De vraag is alleen hoe scherp. Amerikanen en Britten willen hun financiële centra in New York en Londen behouden en waarschuwen voor overdreven regelneverij. 

Relanceplan: Met een relance- of herstelplan wil een regering de economie in eigen land weer aanzwengelen. Dat gaat van een simpele btw-verlaging tot grote infrastructuurwerken. De Amerikaanse president Barack Obama pompte in 2009 787 miljard dollar in de economie, de Chinese overheid een bescheiden 586 miljard dollar. Zo’n plan is niet zonder gevaar: het zet extra druk op de begroting en doet de staatsschuld stijgen. Bovendien twijfelen sommige economisten of zo’n relanceplan veel zoden aan de dijk stelt.

Shorten: Shorters handelen in aandelen die ze niet bezitten, in de hoop die later met winst terug te kopen. Het verschil tussen de prijs van het verkochte aandeel - dat hij niet bezit - en het aandeel dat hij uiteindelijk koopt, is de uiteindelijke winst (of verlies). Er kan ook geshort worden op olieprijzen en wisselkoersen.

Stresstest: Simulatie waarbij de gevolgen worden berekend van een zware crisis (beurscrash, vastgoedcrisis...) op welbepaalde banken. Worden opgezet in de VS en Europa om te bekijken welke banken hun kapitaalbuffer moeten versterken en om het vertrouwen van de markten terug te winnen.

Subprime-hypotheken: De laatste jaren werden vooral in de VS hypothecaire kredieten toegekend aan mensen die eigenlijk niet kredietwaardig waren. Leningen werden afgesloten met een huis als onderpand, omdat een woning veel waard was in de boomende vastgoedmarkt. Maar toen een aantal Amerikanen hun leningen niet meer konden terugbetalen en massaal hun huizen verkochten, zakte de hele huizenmarkt in elkaar.

Too big to fail: Na de stresstest van de Amerikaanse minister van Financiën Timothy Geithner bleken een aantal banken “too big to fail”, te groot om bankroet te gaan. Ze zijn zo verankerd in het financieel systeem en hebben zoveel spaargeld op rekeningen staan dat een kortsluiting een te grote weerslag heeft op de reële economie.

Trader: Een trader koopt en verkoopt aandelen, obligaties en andere financiële producten op basis van zoveel mogelijk informatie met een maximale winst voor ogen. Soms kan het grondig fout gaan. Zo gokte Jérôme Kerviel van de Franse bank Société Génèrale verkeerd en verloor zo maar eventjes 4,9 miljard euro.

U-shaped recession: Recessie waarbij de economie verschillende kwartalen lang blijft krimpen en slechts langzaam uit het dal klimt. In de VS was er tussen de oliecrisis van 1973 en 1975 een dergelijk lange recessie.

Volcker Rule: Voorstel van voormalig Fed-voorzitter en nu financieel adviseur van president Barack Obama, Paul Volcker. Die wil opnieuw een scheiding doorvoeren tussen risicovolle zakenbanken en gewone depositobanken. Volgens Volcker zou dat de risico's voor de gewone spaarder verkleinen en meer transparantie in de financiële markten brengen.

Voorkennis: Handelen in aandelen met voorkennis is strafbaar. Wie over informatie beschikt die niet voor iedereen beschikbaar is, kan die kennis misbruiken op de beursvloer. Zo werd huidig Europees Commissaris Karel De Gucht verdacht van voorkennis omdat zijn vrouw aandelen van Fortis had verkocht, net voor Fortis werd opgesplitst. Er kwam een onderzoek, maar er werden geen bewijzen gevonden.

Winstbewijzen: Niet duidelijk omschreven in het vennootschapsrecht, maar algemeen wordt het omschreven als een recht om deel te hebben op een deel van de winst van een bedrijf zonder kapitaal in te brengen. Onlangs raakte bekend dat het ACW winstbewijzen had van de bank Belfius die door de Belgische staat was overgekocht van de groep Dexia.

Wisselkoersen: Een wisselkoers geeft de verhouding tussen de munteenheden van twee landen. Zo kan de euro in waarde stijgen als je er meer dollars voor in de plaats krijgt. Een dure munt staat meestal voor een robuuste economie, maar maakt de export ook duurder.

Yuan: De yuan is de munteenheid van China, die officieel renminbi heet. Critici beschuldigen al jaren China ervan hun munt systematisch te onderwaarderen om de export te stimuleren. 

 

Zakenbank: Een zakenbank werkt in principe niet met particulieren, maar enkel met grote beleggers, overheden en bedrijven. Ze beleggen in aandelen en industriële obligaties om die met winst te verkopen. Een man in de straat kan er met andere woorden geen zichtrekening openen. Na de crisis in de jaren 30 werden de risicovolle zakenbanken in de VS gedwongen afgesplitst van gewone banken om het risico voor de gewone spaarder te beperken. Die regel werd in '99 opgeheven, maar ligt nu opnieuw op tafel.

Zwarte zwaan: Een gebeurtenis die zeer moeilijk te voorspellen is. Iedereen nam aan dat alle zwanen wit waren tot in Australië een zwart exemplaar werd ontdekt. Iets gelijkaardigs gebeurt op beurzen en op de markt. Iedereen dacht dat zware financiële crises tot het verleden behoorde, tot Lehman Brothers viel.

Meest gelezen